Herbergen in Lichtervelde anno 1779
Het jaar 1779 valt in de periode waarin het graafschap Vlaanderen vanuit Wenen bestuurd werd. Voor keizerin Maria-Theresia die toen op de troon zat, waren herbergen oorden van verderf waar mannen hun centen opdronken en hun gezin tot armoede brachten, waar handel gedreven werd die soms nogal louche was, waar criminaliteit, herbergtwisten met kwalijke afloop en prostitutie nooit ver weg waren. De herberg was ook de toegangspoort voor vreemdelingen die de rustige veiligheid van een dorpsgemeenschap konden in gevaar brengen.
Vandaar dat er in 1779 een ‘placcaet’ kwam dat de plaatselijke gezagsdragers verplichtte een lijst op te maken van alle herbergen op hun grondgebied. Herbergiers werden verzocht hun vergunning voor te leggen en hiermee het bestaansrecht van hun zaak te bewijzen. Om de instroom en de circulatie van vreemdelingen enigszins onder controle te houden, moesten zij eveneens opgeven aan hoeveel reizigers hun herberg onderdak kon bieden. Van de plaatselijke gezagsdragers werd ook een beoordeling gevraagd over iedere bezochte herberg. Op basis hiervan kon het hoofdbestuur van de kasselrij dan eventueel tot sluiting van een of meer herbergen overgaan. De plaatselijke besturen zaten verveeld met deze opdracht. Herbergen, vooral deze in het centrum, waren onmisbaar in het dorpsleven en misnoegdheid over een eventuele sluiting zou zeker tot
onrust leiden.
De neerslag van het onderzoek gevoerd door de Lichterveldse gezagsdragers is de lijst, opgemaakt door greffier Jan-Frans Van Baren en mede ondertekend door baljuw Jan-Frans Demeulenaere en de schepenen Michiel Goddyn, Jacobus Bouckaert, Pieter De Cock en Joannes Goddyn. Wie de lijst doorneemt, kan zich niet van de indruk ontdoen dat Van Baren zijn herbergiers probeert te beschermen. In zijn opsomming is geen enkele beoordeling te lezen over de kwaliteit of de reputatie van de bezochte herbergen. Voor veel van de bezochte herbergen die geen vergunning kunnen voorleggen, noteert hij dat ze al van immemoriaele tijden bestaan. Zoveel mogelijk noteert hij ook het aantal paarden dat de herbergier kan stallen en het aantal bedden dat hij voor de reizende man ter beschikking heeft, alsof hij duidelijk wil maken dat het om een goed draaiende zaak gaat waarvan de herbergier en zijn familie moeten leven.
Zijn er herbergsluitingen gevolgd naar aanleiding van deze lijst?
We denken het niet want in een gelijkaardige lijst die burgemeester Jacques Custis in 1807 aan de Franse autoriteiten moet voorleggen, zijn alle herbergen van 1779 terug te vinden (weliswaar mét evaluatie).
Filip Van Devyvere
NB Over dit thema is heel wat te lezen in de licentiaatsscriptie van Peter Vanhee (RUGent 2006-’07): Herbergen en brandewijnhuizen in het graafschap Vlaanderen in de tweede helft van de achttiende eeuw.